Engelandvaarder George Frans Hooijer kwam nooit meer terug

Engelandvaarder George Frans Hooijer kwam nooit meer terug

In Werkendam en omstreken kennen we de ‘line-crossers’. Hun geheime tochten door de Biesbosch, tussen bevrijd en bezet gebied spreken nog steeds tot de verbeelding. Net zozeer geldt dat voor de Engelandvaarders, die vanuit bezet gebied via geheime routes naar Engeland vertrokken om daar op verschillende manieren deel te nemen aan het verzet tegen Duitsland.

Dit artikel is tot stand gekomen dankzij onderzoek van Martijn Zwiggelaar. Het bronnenmateriaal is door hem ter beschikking gesteld en afkomstig uit o.a. het archief van het NIOD.

Een van hen was George Frans (Gijs) Hooijer uit Apeldoorn, in het dagelijks leven ook wel Sjors genoemd. Zijn moeder was Jenneke van ’t Sant, afkomstig uit Sleeuwijk en geboren in een vooraanstaande Sleeuwijkse familie op de hoeve ‘Vlietestein’ (ter hoogte van Rijksstraatweg 37). Gijs Hooijer groeit op in een gereformeerd gezin met twee kinderen. Zijn vader runt in Apeldoorn een graanhandel, zijn broer Jan neemt deze zaak na de oorlog over. In de zomer van 1942 rondt Sjors de HBS af. Hij studeert door, behaalt een diploma als analist en werkt enige tijd bij de AHU in Arnhem. Op 1 juni 1943 laat hij echter alles achter zich en vertrekt naar Engeland. Dat was geen gemakkelijke keuze voor hem, want hij beseft de risico’s. Niettemin voelt hij zich gedrongen om te gaan, schrijft hij in een afscheidsbrief aan zijn ouders.

‘Wat ik doe is goed en rechtvaardig’

Eindelijk ben ik dan besloten om te gaan. Als u deze brief krijgt hoop ik al ergens diep in Frankrijk bij een boer te werken. Het heeft lang geduurd voor ik eindelijk het besluit nam van hier te gaan. Dat ging maar niet zo. Al heel wat keren heb ik op het punt gestaan te vertrekken. Ik had dan een bepaalde datum vastgesteld maar als de tijd dan verstreek en de bewuste dag steeds nader en nader kwam aarzelde ik weer en kon er niet toe komen u hier achter te laten. Vader en Moeder ik weet, dat ik u hiermee een groot verdriet aan doe, maar weet dat ik hoever ik misschien weg ga, ik altijd aan u zal denken. Vader en Moeder u moet niet treuren en bang zijn voor het gevaar dat ik loop. Dat gevaar is lang niet zo groot als u misschien denkt en daarbij moet u bedenken dat God ons overal ziet en ons ook overal helpen kan en helpen zal. Omdat wat wij doen goed is. Daarbij komt nog dit de oorlog loopt tenslotte eens ten einde en dan kom ik zo gauw als maar enigszins mogelijk is terug. […] En dan nog dit: Waar er mannen zijn, waarvan sommige al meer dan drie jaar in de gevangenis zitten, omdat ze deden wat goed was en zich niet aan de Duitsers wilden onderwerpen, mag dan van ons, overige Nederlanders, niet verwacht worden dat wij iets zullen bijdragen tot de voltooiing van het grote doel: een vrij Nederland? Vader en Moeder, wees niet al te ongerust, het kan me hoogstens een paar jaar gevangenisstraf kosten en als de oorlog afgelopen is kom ik meteen terug. […] Maar nog eens weest niet bezorgd, wat ik doe is goed en rechtvaardig. Weest er van overtuigd dat ik bidden zal dat we elkaar in een Vrij Nederland weer terug zullen zien.

De tocht die George als Engelandvaarder aflegt via België, Frankrijk, Spanje en Noord-Afrika is moeizaam en zwaar, evenals zijn taak die hem in Engeland en hier in Nederland staat te wachten. In zijn dagboek doet hij, soms uitgebreid, soms beknopt, verslag van zijn belevenissen onderweg naar Engeland. Het geeft een boeiende inkijk in de moeilijkheid van de reis en het geduld dat nodig was om uiteindelijk de bestemming, Engeland, te bereiken.

Op weg naar Engeland

Op dinsdag 1 juni 1943 stapt hij in Arnhem op de trein naar Zutphen en reist via Roosendaal naar het grensdorp Putte. Nog dezelfde week arriveert hij in Parijs. Daar regelen ze papieren om ongehinderd te kunnen reizen, maar of dat gelukt is, blijkt niet duidelijk. Ze zijn op hun hoede. ‘Duitser in zicht, vlucht de kerk in, mis bijgewoond’, noteert hij op 30 juni 1943. Nog diezelfde dag bereiken de vier het Spaanse grensdorpje La Jonquera. Vanaf dat moment loopt de reis minder voorspoedig. Ze belanden in een cel in Figuerra, als ‘stateloos burger’, hoewel ze betrekkelijk goed behandeld worden. Ze mogen af en toe naar buiten en bezoeken de mis. Maar aan schurft, luizen en ziekte ontkomen ze niet. ‘We zijn nog niet uit Spanje voorlopig’, tekent hij aan op 28 juli 1943. ‘Verlang steeds meer naar vrijheid. Het is hier snikheet. Ik zou best weer eens echt een Hollandse regendag willen mee maken. Als ik aan boerenkool met worst of bruinenbonen met spekvet en pannenkoeken denk word ik gewoonweg beroerd. Al die Spaanse liflafjes met olijfolie bevallen me niet meer.’

Hooijer staat in nauw contact met de Nederlandse consul in Spanje, vermoedelijk iemand die heimelijk het verzet tegen Duitsland steunt. Op vrijdag 13 augustus 1943 komt hij vrij, samen met nog iemand, en reist naar Gerona. Hij snapt het zelf ook niet helemaal. ‘Hebben veel gesproken over het feit dat wij zulke boffers zijn, terwijl de anderen nog in de bajes zitten zijn wij hier in een goed hotel.’ Ze bekijken de stad, kopen nieuwe kleren en gaan naar de film. Maar hij wordt ook ziek: geelzucht. De lol is er al gauw af. ‘Verveel me gruwelijk’, schrijft hij een maand na zijn vrijlating. Intussen wacht hij op de consul, die zijn best doet om hem verder te helpen. Hij heeft inmiddels een identiteitskaart, maar zonder paspoort komt hij niet verder.

Op weg naar Noord-Afrika

Eind november gooit Hooijer het over een andere boeg. hij besluit clandestien mee te reizen met een Frans konvooi dat onderweg naar Noord-Afrika is en neemt de reispapieren over van een Fransman, Louis Proust, die vroegtijdig afhaakte. Bij een controle door de Spaanse politie beweert hij dat zijn identiteitskaart – met zijn echte naam – nog in het hotel ligt. ‘Hoop maar dat hij het niet gaat controleren anders ben ik er bij.’ Maar hij komt ermee weg. Op donderdag 25 november 1943 doet hij verslag vanuit Malaga. Op 1 december komt hij aan in Casablanca (Marokko). Daar verblijft hij tot begin 1944 en probeert in dienst van het Engelse leger te komen. Vanwege de kwaliteit van zijn ogen wordt hij echter afgekeurd. Het lukt hem – opnieuw via contacten bij het consulaat – in Algiers (Algerije) te komen. En op 30 januari 1944 zit hij dan eindelink op een (Nederlands) schip dat hem naar Engeland brengt, waar hij op 8 februari in Liverpool aan wal komt.

Hooijer komt terecht in een schoolgebouw. Als Engelandvaarder wacht hem een uitgebreid onderzoek, eerst door de Britten, daarna door de Nederlandse overheid in ballingschap. Elke Engelandvaarder kan namelijk een potentiële spion zijn. ‘Gister groot papier in moeten vullen waarop ze zelfs vroegen wanneer mijn vader geboren was’, schrijft hij op 11 februari. Contact met de buitenwereld was niet mogelijk, lopende het onderzoek. ‘Er lopen overal schildwachten in de tuin. In de tuin voor de school mag je niet komen en je mag niet langs de ramen lopen die op de weg uitkijken.’ Op zondag 20 februari, inmiddels in Londen en opnieuw in een schoolgebouw: ‘Vandaag groot verhoor gehad, dat 3,5 uur geduurd heeft. Ze moesten alles weten. Of die en die NSB’er een snorretje en groene of blauwe ogen had. Wat die naam en adres dat ze in mijn agenda vonden betekende enz’. Hij krijgt er ‘dik genoeg’ van, meldt hij twee dagen later. Nog diverse verhoren volgen, maar op 6 maart bericht hij over zijn rekrutering bij de gronddienst van de RAF. Hooijer wordt ingedeeld bij de Nederlandse Prins Irene Brigade, die werkzaamheden verricht voor het Engelse leger. En hij mag bij de koningin op bezoek.

Op bezoek bij de koningin

Koningin Wilhelmina was bijzonder gesteld op de Engelandvaarders en had veel respect voor hen. Aanvankelijk nodigde ze de mannen individueel uit, later in groepsverband. Hooijer bezoekt haar op 7 maart met nog vier andere Engelandvaarders. ‘We werden eerst door een hofdame verwelkomd en daarna door de Koningin. We kregen een hand en mochten gaan zitten. De koningin vroeg ons om de beurt waar we vandaan kwamen, wat we meegemaakt hadden enz. Er werd thee geserveerd en we bleven 1,5 uur praten. Daarna namen we afscheid, kregen een hand en werden door auto’s weer naar het station gebracht. De Koningin ziet er oud uit maar toch nog flink’, stelt Hooijer vast. Een week later maakt hij kennis met prins Bernhard. ‘Heel aardige kerel. 1,5 uur mee zitten praten. Erg interessant.’ Tot zijn verrassing ontmoet hij ook nog een meisje uit Apeldoorn. ‘Was 24 jaar oud en kwam er achter dat ik 19 was en toen was het finished.’

Zijn keuze voor de gronddienst bij de RAF bevalt hem niet. Hooijer wil meer betekenen dan het ogenschijnlijke corveewerk dat hij bij de RAF doet. ‘Kapitein Mans gesproken over een bepaald onderwerp. Absoluut onmogelijk zei hij. Toch door gezet en met succes.’ Waarschijnlijk doelt Hooijer hier op zijn wens een positie bij het Bureau Inlichtingen (BI) te krijgen. Deze Nederlandse militaire inlichtingendienst in Londen was belast met de Nederlandse spionage tijdens de oorlog en werkte nauw samen met de Britse evenknie, Secret Intelligence Service (SIS). Kort daarna drogen zijn aantekeningen op. Hij start op 27 maart 1944 bij de BI en wordt opgeleid als radiotelegrafist, maar schrijft daar nauwelijks meer over. Enkele aantekeningen uit zijn zakagenda heeft de familie later nog aan het dagboek toegevoegd. Op 13 mei tekent hij een parachute, ‘hetgeen betekent dat hij geoefend heeft in parachutespringen’.

Op weg naar Nederland

Die vaardigheid had hij nodig, want Hooijer krijgt in juli 1944 de opdracht om een belangrijke boodschap van de regering in ballingschap over te brengen aan het Nederlandse verzet. Het oorlogskabinet wilde namelijk een College van Vertrouwensmannen oprichten. Taak van dit college zou zijn om vanaf de bevrijding tot de terugkeer van de regering in Nederland als vertegenwoordiger van de regering op te treden en zo een gezagsvacuüm te voorkomen. De minister van Oorlog, Gerrit Jan van Heuven Goedhart, wilde dit bericht zo veilig mogelijk bij het verzet bezorgen en koos voor twee routes. Enerzijds via een telegram naar Zwitererland, dat langs de smokkelroute in Nederland bezorgd zou worden. Anderzijds via de lucht, waarvoor hij Hooijer persoonlijk benaderde en instructies gaf.

In de nacht van 5 op 6 juli wordt Hooijer per parachute gedropt boven Laren (Gelderland). Hij weet Amsterdam te bereiken en zijn Geheime Regeringsinstructie te bezorgen bij een contactpersoon van het Nederlandse verzet. Hij duikt onder in Amsterdam en richt diverse seinposten in. Hij zorgde voor een rechtstreekse verbinding tussen het nieuwgevormde College van Vertrouwensmannen en de Nederlandse regering in ballingschap.

Helaas loopt Hooijer tegen de lamp. Op 1 december 1944 wordt zijn radiozender door de SD uitgepeild en arresteerde de Duitsers hem en zetten hem vast in de gevangenis te Scheveningen (‘Oranjehotel’). Op 12 maart 1945 werd hij, volkomen willekeurig in het openbaar, als represaille, voor de aanslag op Hanns Albin Rauter, in Rotterdam gefusilleerd. Uit de verklaring van Alfred Julius Rest, commandant van het vuurpeloton dat de executie uitvoerde, blijkt hoe dat ging.

Nadat alles opgesteld was, trad ik tussen de rij gevangenen en het vuurpeloton en vertelde de gevangenen in grove trekken ongeveer het volgende: ‘Wegens de hier plaatsgevonden aanslag op een beambte van de Ordnungspolizei, wordt u hier als represaille op bevel van de Höhere SS- und Polizeiführer doodgeschoten.’ Dit vertelde ik hen in de Duitse taal. Daarna ging ik aan de zijkant van de opgestelde rij gevangenen en het vuurpeloton staan en wel zo, dat ik zowel het vuurpeloton als de gevangenen in het gelaat kon zien. […] Daarna gaf ik het vuurpeloton het bevel ‘fertig machen’, waarop de manschappen hun reeds geladen geweren ontgrendelden en daarna gaf ik het bevel ‘legt an’, waarop de manschappen aanlegden en richtten op de hen aangewezen tegenover hen staande gevangenen.

Een verzetskrant schreef: ‘Als represaille voor een gepleegden aanslag op een S.D.-kerel en een lid van de Ordnungspolizei, hebben de Duitse ploerten op 12 maart j.l. te Rotterdam 20 mannen op de Pleinweg en nogmaals 20 mannen op het Hofplein tegen de muur gezet en letterlijk met kogel doorzeefd. De lijken moesten 24 uur op straat blijven liggen, waarna de nabestaanden der slachtoffers ze weg konden halen. Dit hemeltergend onrecht, dat doet denken aan de dagen van Iwan de Verschrikkelijke, schreeuwt om vergelding; een vergelding die eerder komen zal, dan dat deze moordenaars denken.’

Gijs Hooijer is ter aarde besteld op begraafplaats Heidehof te Ugchelen. Van deze plechtigheid is een foto bewaard gebleven. Zijn ouders zijn later in hetzelfde graf begraven.

Dit artikel is eerder gepubliceerd in Effe Lùstere (april 2020), periodiek van de Historische Vereniging Werkendam en De Werken c.a.
Inhoudsopgave
Recente artikelen
1 december, 2018
Categorie:

Lorem ipsum dolor sit amet, consectetur adipiscing elit. Ut elit tellus, luctus nec ullamcorper mattis, pulvinar dapibus leo.

2 oktober, 2018
Categorie:

Lorem ipsum dolor sit amet, consectetur adipiscing elit. Ut elit tellus, luctus nec ullamcorper mattis, pulvinar dapibus leo.

4 mei, 2018
Categorie:

Lorem ipsum dolor sit amet, consectetur adipiscing elit. Ut elit tellus, luctus nec ullamcorper mattis, pulvinar dapibus leo.